JK DAC 1 in HVT Feb 1992

'De zin en onzin van DA-converters'
(in Hifi Video Test, februari 1990)

Uit je DAC (slot)
Ruim een jaar geleden, in oktober 1990, startten we een onderzoek naar DA-converters. We vroegen ons af in hoeverre je met een losse DA-converter de bestaande CD-spelers kunt opwaarderen. En hoe groot de verschillen eigenlijk zijn tussen de converters onderling. Een kleine vijftien omzetters passeerden de revue. Tijd voor een terugblik.

Eén van de doelstellingen van het project was uitvinden of het zinvol is om een bestaande CD-speler via een coaxiale (elektrische) en/of optische digitale uitgang aan te sluiten op een losse DA-converter. Om het simpel te houden werd al in een vroeg stadium besloten uit te gaan van een loopwerk dat zijn verdiensten bewezen had en dat zich bevond in een niet al te waanzinnig dure speler. De keuze viel op één van de betere Philips loopwerken, zoals gebruikt in de Philips topmodellen, maar ook in de Marantz CD-80 en CD-94. Achteraf zou het qua methodiek gezien wellicht beter geweest zijn er ook een paar verschillende typen loopwerken uit Japanse CD-spelers bij te betrekken, maar mijn hart siddert bij de gedachte hoeveel extra werk dat zou hebben betekend: het hele luistergebeuren maal drie? Onverantwoord arbeidsintensief, en te duur voor een Nederlands hifi-tijdschrift (hier mag u gerust jaloezie in lezen voor mijn Amerikaanse collega's van bladen als Stereophile and TAS, die met oplagen van boven de 50.000 in een veel grotere markt opereren). Men dient zich te realiseren dat nu al veel tijd geïnvesteerd is in het beproeven van welke digitale verbinding voor welke converter het meest geschikt was; een keuze werd gemaakt uit drie optische en vier coaxiale kabels, en pas nadat de best functionerende was gevonden, kon met de eigenlijke luistertest worden begonnen...

Als Archimedisch punt voor de beoordeling van de geluidskwaliteit koos ik de Marantz CD-80 en bekeek tot hoever de eenvoudige converters dit niveau wisten te benaderen of hoever de duurdere converters dit niveau konden overstijgen. Een keuze waar ik geen spijt van heb want de CD-80 heeft bewezen zich twee jaar lang als een speler met een unieke prijs/kwaliteitverhouding in een zich snel ontwikkelende markt te hebben kunnen handhaven.


De Marantz CD-80 diende als Archimedisch punt voor de beoordeling van de geluidskwalitelt van de DA-converters. Een keuze waar we geen spijt van hebben, want de CD-80 heeft zich twee jaar in een zich snel ontwikkelende markt kunnen handhaven.

Zinvol of niet?
Is een externe converter een zinvolle verbetering? Ik aarzel om daar een eenvoudig antwoord op te geven. Het hangt enerzijds af van de kwaliteit van het conversiegedeelte in de bestaande CD-speler waarop de converter zou moeten worden aangesloten; is die tenminste een jaar of vier oud, dan is de kans groot dat ook met een eenvoudige externe converter een welkome verbetering gerealiseerd wordt. Tegelijk moet echter ook als alternatief overwogen worden om een nieuwe, complete CD-speler aan te schaffen. Die worden in veel grotere aantallen geproduceerd dan losse converters, in een markt waar de concurrentie groot is, terwijl de voortschrijdende technologie bijna jaarlijks voor betere technische en gehoormatige prestaties zorgt. Dat betekent tegelijk lagere prijzen en betere prestaties dan vroeger. Anderzijds, zelfs al zou van de bestaande CD-speler het conversiegedeelte inderdaad matig blijken naar huidige standaards, dan nog heeft een externe converter alleen zin als het loopwerkgedeelte van die CD-speler (en diens digitale uitgang) van voldoende kwaliteit zijn. Gelukkig is de indruk dat op dat front de ontwikkelingen wat minder snel gaan. Hier geldt dus ook het adagio dat eigenlijk voor iedere hifi-aanschaf opgeld doet: try before you buy.

In de nabije toekomst zou een interessante situatie kunnen ontstaan. Het grote publiek is inmiddels platgebombardeerd met advertenties over de vermeende superioriteit van de low-bit converters (Mash, PDM en andere 1-bitters). Meettechnisch zijn ze inderdaad superieur aan de traditionele 16-bit lineaire types, tot in het verbazingwekkende toe. Gehoormatig steekt het zijdezachte hoog gunstig af tegen de wat harde klank die de 16-bitters vaak kenmerkt. Low-level detail is vaak ook prachtig. Maar dynamiek is ronduit een zwak punt, evenals de laagweergave, en het in tact laten van ritmische structuren. Het is niet eenvoudig om een goede print te ontwerpen die er voor zorgt dat ook van alle voordelen van de low-bit converterchips geprofiteerd kunnen worden, zodat er alleen daarom al verschillen optreden. Maar low-bit-chips zijn goedkoop en samen met de door de industrie zelf gevoede publieke opinie betekent dit dat van nu af nauwelijks nog 16-bit lineaire spelers geproduceerd zullen worden. Externe DA-converters, 1-bit of 16-bit maar van gespecialiseerde kleine firma's, konden daarom wel eens een uitkomst gaan betekenen voor de hifi-enthousiast.

Eindstand
Het is verleidelijk om de geteste converters op een rij te zetten wat geluidskwaliteit betreft. Ik zal aan die verleiding toegeven, maar met de aantekening dat het een persoonlijke volgorde van voorkeur betreft. Dat is onvermijdelijk omdat bij ieder apparaat een groot aantal gehoormatige aspecten (die ik in de testen zoveel mogelijk apart belicht heb) een rol spelen, en voor iedere luisteraar gelden andere weegfactoren als het tot een totaaloordeel moet komen. Mijn collega Hans Beekhuyzen bijvoorbeeld plaatst de Wadia X-32 ongetwijfeld bovenaan vanwege de ongelofelijke openheid en het sterk dynamische karakter, terwijl ik kies voor de JK-converter vanwege diens muzikaliteit, magie en euforie. Dit ondanks het feit dat wij al jaren dag-in dag-uit onder één dak werken!

Vooraf moet ik nog melden dat een aantal converters inmiddels wijzigingen hebben ondergaan, zoals maar al te gebruikelijk in de specialistische hifi. De Sphinx PJ3 bijvoorbeeld is tegenwoordig voorzien van twee op elkaar geplaatste converterchips (een truc waar dat bedrijf bijna een patent op heeft); de claim is betere prestaties en de PJ3 zou dus een streepje hoger kunnen uitkomen dan het oorspronkelijk geteste exemplaar. De Kelvin Labs PDM (het 'sigarendoosje') is niet langer uitgerust met de verouderde en niet optimaal functionerende SAA7320 maar met de betere SAA7321 en zal daardoor een betere prestatie kunnen neerzetten. Johan Ketelaar heeft in zijn DAC een verandering doorgevoerd waardoor een kleuring op stemmen (waarvan we ons pas na de test in december '90 bewust werden) verdwenen zou zijn. De Micromega DUO-BS is inmiddels zo totaal veranderd dat we die opnieuw hebben laten komen: een Yamaha demodulator in plaats van een Philips, een verbeterde discrete analoge uitgangstrap en nog een aantal nieuwe details. Kennelijk is ook in het digitale ingangscircuit iets veranderd, want hij hadniet langer een voorkeur voor de optische maar voor de coaxiale ingang (met coaxiale verbindingen worden doorgaans de beste resultaten bereikt). In de metingen bleek de lineariteit rond de nuldoorgang sterk verbeterd (betere printlay-out ongetwijfeld), zodat nu een resolutie van tegen de 20 bit gehaald wordt. Ook op andere punten waren meettechnisch verbeteringen te zien. Gehoormatig scoorde de Duo (die nu DUO-BS2 heet) aanzienlijk beter dan destijds: de plaatsing is een fractie meer forward dan van de CD-80, de diepte gelijk, het laag wat minder gecontroleerd, maar galmweergave is beter, het hoog is duidelijk schoner, gedetailleerder en opener, het geluid is zeer ruimtelijk, met zelfs enige lucht om stemmen en instrumenten. Globaal genomen laat de Duo nu de CD-80 dus ruim achter zich, en dat deed de Duo in zijn eerste incarnatie zeker niet. De huidige prijs is fl 1500,-.

Dan nu mijn lijstje. Bovenaan komt als gezegd de JK DAC, met eigenlijk meer daarnaast dan daaronder de Wadia X-32. Een tweede groep wordt gevormd door de PS Audio Superlink en de Meta Research Convert 1. Dicht daaronder zit een wat vollere derde groep: Sphinx PJ3, Radford DAC1, Deltec PDM1. Vervolgens komen de Meridian 203 en de nieuwe Micromega DUOBS2. We zitten hier nog steeds ruim boven het CD-80-niveau. Dan gaapt er een beetje een gat. De eerstvolgende blijft op de meeste punten net iets onder de CD-80, maar gezien de 1200-1300 gulden prijsstelling is dat geen slechte prestatie: de Arcam Delta BB3. Daarna volgt de Audio Alchemy DEE (die tot mijn verbazing in de VS alom jubelend is ontvangen, al waren de testen in Engeland dan minder eensluidend; exemplarische verschillen?). Hekkesluiter is de net beneden 900,- geprijsde Kelvin Labs PDM, die in de test van maart '91 niet erg bevredigend presteerde maar gezien zijn verbeterde converterchip nu wel wat hoger zou scoren.


De DAC van JK Acoustics – nog steeds favoriet in klank. De converter bevat overigens ook een buizen voorversterker – het zijn dus twee componenten in één behuizing.

In 1989 heb ik een Burmester DAC getest. Teruglezend zou ik die in dit rijtje net onder de topgroep willen plaatsen. In dat jaar zag ik ook een Arcam Delta BB2, die ik globaal genomen evenhoog inschat als zijn opvolger BB3. De ook al wat oudere Philips DAC960 (die ik zelf voor HVT nooit getest heb maar wel van dichtbij ken) zou qua niveau iets onder de Meridian en de Duo uitkomen. Voor maart '92 is een QEDconvertertje aangekondigd, waarvan nog niets te zeggen valt, behoudens dan de opmerkelijk lage prijs: rond fl 500,-.
Een aantal conclusies ligt voor de hand. De geteste converters bedienden zich van zeer verschillende technologische uitgangspunten: geen daarvan blijkt op zich zaligmakend, of anders gezegd, we zijn er nog niet. Het plaatsen van een losse converter naast een bestaande CD-speler betekent niet dat je alleen daarom al in het audio-nirvana terecht komt; wie echte topprestaties wil, moet veel geld uitgeven. Twee converters verdienen een bijzondere vermelding omdat ze een uitzonderlijk goede prijs/kwaliteitverhouding hebben: de Meridian 203 en de nieuwe Micromega DUOBS2.

Digitale Verbindingskabels
Dat er in een digitale verbinding iets kan mis gaan, ligt op het eerste gezicht niet voor de hand. Enen blijven enen en nullen blijven nullen, dus wat kan er veranderen? Het antwoord is simpel: de timing! En dat betekent dat er jitter kan ontstaan en die is bij de omzetting van digitaal naar analoog verantwoordelijk voor vervorming. Een uitleg van hoe dat in een kabel kan ontstaan, voert hier te ver, maar het heeft te maken met een correcte aanpassing van de kabel op de bron en de ontvanger. Deze karakteristieke impedantie is door Sony en Philips gestandaardiseerd op 75 ohm. Een standaard 75 ohm kabel als RG-59 (te koop in elke elektronicazaak) zou dus perfect moeten voldoen. Dat blijkt ook vaak het geval te zijn, de RG-59 voldoet in mijn ervaring meestal even goed als, zo niet beter dan, speciale (dure) digitale interconnects. Maar uit metingen is naar voren gekomen dat niet elke digitale CD-speleruitgang of DA-converteringang zelf 75 ohm is (over een voldoend brede frequentieband, zeg 200 kHz tot 30 MHz). Dit is een van de redenen waarom speciale kabels soms een betere geluidskwaliteit leveren dan de theoretisch afdoende RG-59. Gebruik in geen geval zo'n gewoon audiosnoertje-met-aangegoten-stekkers, de kans dat die in de buurt komen van 75 ohm (en als ze dat al doen, dan nog over voldoende bandbreedte) is gering.
Optische verbindingen zijn meestal van mindere kwaliteit. Ten eerste omdat de optische zenders en ontvangers die tot nu toe in audio (op CD-spelers en in DAC's) worden gebruikt, maar nauwelijks snel genoeg zijn om het digitale audiosignaal überhaupt over te dragen, laat staan met een minimum aan jitter. Iets dergelijks geldt voor de kunststof optische kabeltjes (te veel dispersie en grote verliezen). Echte glasfibers, zoals de in de testen regelmatig gebruikte Furukawa (kost fl 300) zijn in technisch opzicht veel beter en klinken ook beter. Maar de beperking van zender en ontvanger blijft. Ook daarin tekent zich echter een kentering af: in de specialistische hifi wordt in toenemende mate met snellere zend- en ontvangdiodes gewerkt, industriële types, met een (helaas) andere optische connector. Wadia was een van de eerste die ze gebruikte. Dat klinkt heel goed, beter soms dan coaxiaal, mogelijk omdat allerlei rf via parasitaire aarding en andere sluiproutes bij een optische verbinding volkomen kunnen worden vermeden.

Perspectief
Tijdens deze terugblik realiseerde ik me dat we op een keerpunt zijn aangeland. Mede ook door de ervaringen met de in dit nummer geteste Linn en Naim CD-spelers blijkt dat de ontwikkeling van digitale elektronica voor de huiskamer nu zo ver is dat de kwaliteit van de huidige CD's zo onderhand de beperkende factor is geworden (ik geef toe, hier spreekt mijn intuïtie, harde bewijzen bestaan niet). En dan heb ik het over de beste CD's, want de mindere vielen al langer door de mand. Het doet me denken aan de ontwikkeling met platenspelers: eigenlijk tot eind zeventiger jaren was dat behelpen, maar daarna kwamen er zulke goede loopwerken, armen en elementen (en groeide het besef en de ervaring van wat je moest kiezen en van wat er mogelijk was geworden met LP's) dat als je vervorming hoorde, je niet meer wist of dat nu een licht ontsporen van het element was of dat de snijbeitel in de fout was gegaan en de vervorming op de plaat stond. Een paar jaar later was dat opgelost, de platen selecteerden zichzelf uit, met sommige opnamen bleek je al maar verder te kunnen komen. Maar de variëteit aan platen en aan plaatproduktiemachines en opnameapparatuur was veel groter dan van CD's nu (meer dan 90% van de CD's wordt gemasterd op een Sony 1630 of 1610, om maar eens wat te noemen). "Maar je kunt toch om dit probleem heen door een CD te vergelijken met de mastertape", hoor ik iemand al zeggen. De best denkbare methode lijkt mij: een analoge master nemen, daarvan een CD maken en die twee vergelijken met behulp van de beste afspeelapparatuur. Maar daar zit dan altijd nog een AD-converter en het persen tussen; je houdt onbekende factoren. We zullen onszelf dus wel aan onze eigen kraag uit de modder moeten blijven trekken, net als destijds met de LP. Over een paar jaar weken weten meer.